• op·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord optie opties
verkleinwoord

de optiev

  1. een van de keuzes die gemaakt kan worden
    • Aftreden is voor hem geen optie. 
    • Het contract heeft een looptijd van vier jaar met een optie voor verlenging van twee jaar. 
    • Eén van de opties waar hij op doelt is de zogeheten Plasma Wakefield-versneller. Terwijl de LHC en FCC deeltjes versnellen met magneten, surfen ze in dat experimentele versnellertype op plasmagolven. ‘Je kunt dan met een versneller van een kilometer dezelfde energieën bereiken als met de FCC’, zegt De Groot. [4] 
     Wat een beest! Eromheen lopen was geen optie omdat de berg te steil was.[5]
  2. (effectenhandel) een contract dat de houder het recht geeft een bepaald goed te kopen of te verkopen tegen een vooraf bepaalde prijs
    • Het bedrijf heeft een optie genomen op het terrein. 
    • De bestuursvoorzitter heeft opties uitgeoefend. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]