kennelijk
- ken·ne·lijk
- afgeleid van ken (stam van het werkwoord kennen) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kennelijk | kennelijker | kennelijkst |
verbogen | kennelijke | kennelijkere | kennelijkste |
partitief | kennelijks | kennelijkers | - |
kennelijk
kennelijk
- zoals inmiddels duidelijk is geworden
- Er was kennelijk geen andere weg, dus gingen we nog maar de smalle straat in.
- ▸ Een potje schieten hoort er voor de lokale rednecks in de woestijn kennelijk gewoon bij in het weekend.[2]
1. zoals inmiddels duidelijk is geworden
- Het woord kennelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kennelijk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ kennelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be