• blijk·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen blijkbaar blijkbaarder blijkbaarst
verbogen blijkbare blijkbaardere blijkbaarste
partitief blijkbaars blijkbaarders -

blijkbaar

  1. duidelijk
    • Dat was toch wel een blijkbare vergissing. 
     Halverwege kwam ons een Park Ranger tegemoet. Ik voelde een immense opluchting aangezien ik dacht dat we nu veilig waren. Maar dit gevoel duurde niet lang want na een kort praatje schreef hij opeens een officiële boete uit voor de hele groep omdat het blijkbaar verboden was om boven op Mount Whitney te overnachten.[2]
     „De mensen hebben blijkbaar weer zin in een feestje...”, weet woordvoerder Rik van de Merwe. Zijn feest - Bevrijdingsdag Enschede op de Universiteit Twente - is deze donderdag met 15.000 bezoekers stijf uitverkocht. De wachtlijst loopt zelfs al flink op. Een alternatief is te vinden in Het Volkspark.[3]

blijkbaar

  1. kennelijk
    • Zij heeft blijkbaar te veel gedronken. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "blijkbaar" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron
    Joost Dijkgraaf
    “Bevrijdingsfestival in Enschede stijf uitverkocht: ‘Al wachtlijst van 3.000 man’” (03-05-2022), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be