klaarblijkelijk
- klaar·blij·ke·lijk
- samenstellende afleiding van klaar en blijk, (stam van blijken) met het invoegsel -e-met het achtervoegsel -lijk [1]
stellend | |
---|---|
onverbogen | klaarblijkelijk |
verbogen | klaarblijkelijke |
partitief | klaarblijkelijks |
klaarblijkelijk
- kennelijk.
- Hij heeft allerlei klaarblijkelijke bezwaren klaarliggen.
1. kennelijk
- Het woord klaarblijkelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klaarblijkelijk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ klaarblijkelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be