kenmerken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kenmerken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kenmerken | te kenmerken | ||||||||
toekomend | zullen kenmerken | te zullen kenmerken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekenmerkt | te hebben gekenmerkt | ||||||||
toekomend | gekenmerkt zullen hebben | gekenmerkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kenmerkend | gekenmerkt | ev. kenmerk |
mv. verouderd kenmerkt |
kenmerke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kenmerk | kenmerkt | kenmerkt | kenmerkt | kenmerkt | kenmerken | kenmerken | kenmerken | |||
verleden (o.v.t.) | kenmerkte | kenmerkte | kenmerkte | kenmerkte | kenmerkte | kenmerkten | kenmerkten | kenmerkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kenmerken | zult/zal kenmerken | zult/zal kenmerken | zult kenmerken | zal kenmerken | zullen kenmerken | zullen kenmerken | zullen kenmerken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kenmerken | zou kenmerken | zou(dt) kenmerken | zoudt kenmerken | zou kenmerken | zouden kenmerken | zouden kenmerken | zouden kenmerken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekenmerkt | hebt gekenmerkt | hebt/heeft gekenmerkt | hebt gekenmerkt | heeft gekenmerkt | hebben gekenmerkt | hebben gekenmerkt | hebben gekenmerkt | |||
verleden (v.v.t.) | had gekenmerkt | had gekenmerkt | had gekenmerkt | hadt gekenmerkt | had gekenmerkt | hadden gekenmerkt | hadden gekenmerkt | hadden gekenmerkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekenmerkt hebben | zal/zult gekenmerkt hebben | zult/zal gekenmerkt hebben | zult gekenmerkt hebben | zal gekenmerkt hebben | zullen gekenmerkt hebben | zullen gekenmerkt hebben | zullen gekenmerkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekenmerkt hebben | zou gekenmerkt hebben | zou/zoudt gekenmerkt hebben | zoudt gekenmerkt hebben | zou gekenmerkt hebben | zouden gekenmerkt hebben | zouden gekenmerkt hebben | zouden gekenmerkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekenmerkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekenmerkt | er is gekenmerkt | |||||||||
verleden | er werd gekenmerkt | er was gekenmerkt | |||||||||
toekomend | er zal gekenmerkt worden | er zal gekenmerkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekenmerkt worden | er zou gekenmerkt zijn | |||||||||
lijdende vorm gekenmerkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekenmerkt worden | gekenmerkt te worden | ||||||||
toekomend | gekenmerkt zullen worden | gekenmerkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekenmerkt zijn | gekenmerkt te zijn | ||||||||
toekomend | gekenmerkt zullen zijn | gekenmerkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekenmerkt | wordt gekenmerkt | wordt gekenmerkt | wordt gekenmerkt | wordt gekenmerkt | worden gekenmerkt | worden gekenmerkt | worden gekenmerkt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekenmerkt | werd gekenmerkt | werd gekenmerkt | werdt gekenmerkt | werd gekenmerkt | werden gekenmerkt | werden gekenmerkt | werden gekenmerkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekenmerkt worden | zult gekenmerkt worden | zult gekenmerkt worden | zult gekenmerkt worden | zal gekenmerkt worden | zullen gekenmerkt worden | zullen gekenmerkt worden | zullen gekenmerkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekenmerkt worden | zou gekenmerkt worden | zou/zoudt gekenmerkt worden | zoudt gekenmerkt worden | zou gekenmerkt worden | zouden gekenmerkt worden | zouden gekenmerkt worden | zouden gekenmerkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekenmerkt | bent gekenmerkt | bent/is gekenmerkt | zijt gekenmerkt | is gekenmerkt | zijn gekenmerkt | zijn gekenmerkt | zijn gekenmerkt | |||
verleden (v.v.t.) | was gekenmerkt | was gekenmerkt | was gekenmerkt | waart gekenmerkt | was gekenmerkt | waren gekenmerkt | waren gekenmerkt | waren gekenmerkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekenmerkt zijn | zult gekenmerkt zijn | zult gekenmerkt zijn | zult gekenmerkt zijn | zal gekenmerkt zijn | zullen gekenmerkt zijn | zullen gekenmerkt zijn | zullen gekenmerkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekenmerkt zijn | zou gekenmerkt zijn | zou/zoudt gekenmerkt zijn | zoudt gekenmerkt zijn | zou gekenmerkt zijn | zouden gekenmerkt zijn | zouden gekenmerkt zijn | zouden gekenmerkt zijn |