• kel·lo

kello

  1. klok
  2. horloge
  3. bel
  4. uur, gebruikt in tijdsaanduidingen.
    «Kello on kahdeksan. »
    Het is acht uur
  5. tijd, gebruikt in tijdsaanduidingen.
    «Mitä kello on?»
    Hoe laat is het? (letterlijk: "Wat is de tijd?")
  6. klokje