karakteriseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van karakteriseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | karakteriseren | te karakteriseren | ||||||||
toekomend | zullen karakteriseren | te zullen karakteriseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekarakteriseerd | te hebben gekarakteriseerd | ||||||||
toekomend | gekarakteriseerd zullen hebben | gekarakteriseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
karakteriserend | gekarakteriseerd | ev. karakteriseer |
mv. verouderd karakteriseert |
karakterisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | karakteriseer | karakteriseert | karakteriseert | karakteriseert | karakteriseert | karakteriseren | karakteriseren | karakteriseren | |||
verleden (o.v.t.) | karakteriseerde | karakteriseerde | karakteriseerde | karakteriseerde | karakteriseerde | karakteriseerden | karakteriseerden | karakteriseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal karakteriseren | zult/zal karakteriseren | zult/zal karakteriseren | zult karakteriseren | zal karakteriseren | zullen karakteriseren | zullen karakteriseren | zullen karakteriseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou karakteriseren | zou karakteriseren | zou(dt) karakteriseren | zoudt karakteriseren | zou karakteriseren | zouden karakteriseren | zouden karakteriseren | zouden karakteriseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekarakteriseerd | hebt gekarakteriseerd | hebt/heeft gekarakteriseerd | hebt gekarakteriseerd | heeft gekarakteriseerd | hebben gekarakteriseerd | hebben gekarakteriseerd | hebben gekarakteriseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gekarakteriseerd | had gekarakteriseerd | had gekarakteriseerd | hadt gekarakteriseerd | had gekarakteriseerd | hadden gekarakteriseerd | hadden gekarakteriseerd | hadden gekarakteriseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekarakteriseerd hebben | zal/zult gekarakteriseerd hebben | zult/zal gekarakteriseerd hebben | zult gekarakteriseerd hebben | zal gekarakteriseerd hebben | zullen gekarakteriseerd hebben | zullen gekarakteriseerd hebben | zullen gekarakteriseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekarakteriseerd hebben | zou gekarakteriseerd hebben | zou/zoudt gekarakteriseerd hebben | zoudt gekarakteriseerd hebben | zou gekarakteriseerd hebben | zouden gekarakteriseerd hebben | zouden gekarakteriseerd hebben | zouden gekarakteriseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekarakteriseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekarakteriseerd | er is gekarakteriseerd | |||||||||
verleden | er werd gekarakteriseerd | er was gekarakteriseerd | |||||||||
toekomend | er zal gekarakteriseerd worden | er zal gekarakteriseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekarakteriseerd worden | er zou gekarakteriseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gekarakteriseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekarakteriseerd worden | gekarakteriseerd te worden | ||||||||
toekomend | gekarakteriseerd zullen worden | gekarakteriseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekarakteriseerd zijn | gekarakteriseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gekarakteriseerd zullen zijn | gekarakteriseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekarakteriseerd | wordt gekarakteriseerd | wordt gekarakteriseerd | wordt gekarakteriseerd | wordt gekarakteriseerd | worden gekarakteriseerd | worden gekarakteriseerd | worden gekarakteriseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekarakteriseerd | werd gekarakteriseerd | werd gekarakteriseerd | werdt gekarakteriseerd | werd gekarakteriseerd | werden gekarakteriseerd | werden gekarakteriseerd | werden gekarakteriseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekarakteriseerd worden | zult gekarakteriseerd worden | zult gekarakteriseerd worden | zult gekarakteriseerd worden | zal gekarakteriseerd worden | zullen gekarakteriseerd worden | zullen gekarakteriseerd worden | zullen gekarakteriseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekarakteriseerd worden | zou gekarakteriseerd worden | zou/zoudt gekarakteriseerd worden | zoudt gekarakteriseerd worden | zou gekarakteriseerd worden | zouden gekarakteriseerd worden | zouden gekarakteriseerd worden | zouden gekarakteriseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekarakteriseerd | bent gekarakteriseerd | bent/is gekarakteriseerd | zijt gekarakteriseerd | is gekarakteriseerd | zijn gekarakteriseerd | zijn gekarakteriseerd | zijn gekarakteriseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gekarakteriseerd | was gekarakteriseerd | was gekarakteriseerd | waart gekarakteriseerd | was gekarakteriseerd | waren gekarakteriseerd | waren gekarakteriseerd | waren gekarakteriseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekarakteriseerd zijn | zult gekarakteriseerd zijn | zult gekarakteriseerd zijn | zult gekarakteriseerd zijn | zal gekarakteriseerd zijn | zullen gekarakteriseerd zijn | zullen gekarakteriseerd zijn | zullen gekarakteriseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekarakteriseerd zijn | zou gekarakteriseerd zijn | zou/zoudt gekarakteriseerd zijn | zoudt gekarakteriseerd zijn | zou gekarakteriseerd zijn | zouden gekarakteriseerd zijn | zouden gekarakteriseerd zijn | zouden gekarakteriseerd zijn |