Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kap·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kapsel kapsels
verkleinwoord kapseltje kapseltjes

Zelfstandig naamwoord

het kapselo

  1. de manier waarop het haar geknipt is
    • Zij was in haar nopjes met haar nieuwe kapsel. 
     Wanneer de prinses een nieuw model jurk draagt of zich een ander kapsel laat aanmeten, volgt iedere vrouw in de stad haar voorbeeld.[2]
  2. omhulsel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen