coiffure
- coif·fu·re
- uit het Frans [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coiffure | coiffures |
verkleinwoord |
- de vorm en de manier waarin iemand zijn haar draagt
- In Pussy volgen we Fracassus (van fracas: opschudding, rumoer, opstootje) van de wieg tot het begin van zijn politieke carrière, wanneer hij afrekent met een broekdragende feministe. Fracassus is prins van de ommuurde republiek Urbs-Ludus, een samenleving die ‘veel waarde hechtte aan fantastische coiffure’, en waar de aristocratie bestaat uit vastgoedondernemers. Zijn vader is Groothertog, want specialist in casino’s, luxehotels en glanzende woontorens, ziggoerats, oftwel tempeltorens, genoemd.[2]
- ‘We gaan de wereld overspoelen met onze innovaties, de dag dat de wereld ons gaat kopiëren komt steeds dichterbij”, snoeft Tang Hai Dong, de hoogste partijbaas van de Shanghaise wijk Yangpu, grappend. Denkt hij echt dat China, waar kopiëren doodnormaal is, zich kan hervormen tot een land van originele, creatieve vernieuwers? Met een serieus gezicht antwoordt Tang (strakgesneden pak, eigentijdse coiffure): „Ja, want wij hebben als grote voordeel dat wij in ons socialistische systeem heel efficiënt heel veel middelen kunnen inzetten om een duidelijk doel te bereiken.”[3]
- Het woord coiffure staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "coiffure" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Auke Hulst 28 april 2017
- ↑ NRC Oscar Garschagen 19 augustus 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be