kanjer
- kan·jer
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voortreffelijk persoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1734 [1]
- In de betekenis van ‘iets dat groot is’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1897 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanjer | kanjers |
verkleinwoord | kanjertje | kanjertjes |
de kanjer m
- iets bijzonder groots of opvallends
- iemand die iets doet dat buitengewoon gevonden wordt
- Je bent echt een kanjer, dat je dat voor elkaar gekregen hebt.
- En daarbij ook nog een kanjer in roeien, waarschijnlijk, of in tennis. [2]
- Het woord kanjer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kanjer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ 1,0 1,1 "kanjer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 12
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be