Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knoert
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘harde slag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord knoert knoerten
verkleinwoord knoertje knoertjes

Zelfstandig naamwoord

de knoertm

  1. iets bijzonder groots en opvallends
    • Wat een knoert van een fout was dat, zeg! 
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen