kaffer
- kaf·fer
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘boer, lomperd’ voor het eerst aangetroffen in 1724 [1]
- [1] via Jiddisch (vernederlandste vorm) uit middeleeuws Hebreeuws כפרי (kafri) "dorpeling, boer"[2]
- [2] van Arabisch كَافِر (kafir) "ongelovige"[3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaffer | kaffers |
verkleinwoord | kaffertje | kaffertjes |
de kaffer m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (scheldwoord) (pejoratief) lomperd, stommeling
- zwarte Zuid-Afrikaan (vroeger), Bantoe in Zuid-Afrika
- onder woonwagenbewoners benaming voor iemand die niet uit een familie van woonwagenbewoners afkomstig is
vervoeging van |
---|
kafferen |
kaffer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kafferen
- Ik kaffer.
- gebiedende wijs van kafferen
- Kaffer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kafferen
- Kaffer je?
- Het woord kaffer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kaffer" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kaffer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ kaffer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be