jute
- ju·te
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vezelstof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1858 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jute | - |
verkleinwoord | - | - |
- bastvezels van een soort van hennep (Corchorus olitorius of Corchorus capsularis ) waar bijvoorbeeld zakken van gemaakt worden (wikidata: jute )
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
jute
- gemaakt van jute
- De jute zak bleek niet echt stevig te zijn.
de bastvezels
- Het woord jute staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jute" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jute" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
jute v
- Van het Nederlandse jute.
enkelvoud of impliciet meervoud |
expliciet meervoud |
---|---|
jute | - |
jute
- Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: yute.