justificeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van justificeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | justificeren | te justificeren | ||||||||
toekomend | zullen justificeren | te zullen justificeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gejustificeerd | te hebben gejustificeerd | ||||||||
toekomend | gejustificeerd zullen hebben | gejustificeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
justificerend | gejustificeerd | ev. justificeer |
mv. verouderd justificeert |
justificere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | justificeer | justificeert | justificeert | justificeert | justificeert | justificeren | justificeren | justificeren | |||
verleden (o.v.t.) | justificeerde | justificeerde | justificeerde | justificeerde | justificeerde | justificeerden | justificeerden | justificeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal justificeren | zult/zal justificeren | zult/zal justificeren | zult justificeren | zal justificeren | zullen justificeren | zullen justificeren | zullen justificeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou justificeren | zou justificeren | zou(dt) justificeren | zoudt justificeren | zou justificeren | zouden justificeren | zouden justificeren | zouden justificeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gejustificeerd | hebt gejustificeerd | hebt/heeft gejustificeerd | hebt gejustificeerd | heeft gejustificeerd | hebben gejustificeerd | hebben gejustificeerd | hebben gejustificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gejustificeerd | had gejustificeerd | had gejustificeerd | hadt gejustificeerd | had gejustificeerd | hadden gejustificeerd | hadden gejustificeerd | hadden gejustificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gejustificeerd hebben | zal/zult gejustificeerd hebben | zult/zal gejustificeerd hebben | zult gejustificeerd hebben | zal gejustificeerd hebben | zullen gejustificeerd hebben | zullen gejustificeerd hebben | zullen gejustificeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gejustificeerd hebben | zou gejustificeerd hebben | zou/zoudt gejustificeerd hebben | zoudt gejustificeerd hebben | zou gejustificeerd hebben | zouden gejustificeerd hebben | zouden gejustificeerd hebben | zouden gejustificeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gejustificeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gejustificeerd | er is gejustificeerd | |||||||||
verleden | er werd gejustificeerd | er was gejustificeerd | |||||||||
toekomend | er zal gejustificeerd worden | er zal gejustificeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gejustificeerd worden | er zou gejustificeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gejustificeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gejustificeerd worden | gejustificeerd te worden | ||||||||
toekomend | gejustificeerd zullen worden | gejustificeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gejustificeerd zijn | gejustificeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gejustificeerd zullen zijn | gejustificeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gejustificeerd | wordt gejustificeerd | wordt gejustificeerd | wordt gejustificeerd | wordt gejustificeerd | worden gejustificeerd | worden gejustificeerd | worden gejustificeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gejustificeerd | werd gejustificeerd | werd gejustificeerd | werdt gejustificeerd | werd gejustificeerd | werden gejustificeerd | werden gejustificeerd | werden gejustificeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gejustificeerd worden | zult gejustificeerd worden | zult gejustificeerd worden | zult gejustificeerd worden | zal gejustificeerd worden | zullen gejustificeerd worden | zullen gejustificeerd worden | zullen gejustificeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gejustificeerd worden | zou gejustificeerd worden | zou/zoudt gejustificeerd worden | zoudt gejustificeerd worden | zou gejustificeerd worden | zouden gejustificeerd worden | zouden gejustificeerd worden | zouden gejustificeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gejustificeerd | bent gejustificeerd | bent/is gejustificeerd | zijt gejustificeerd | is gejustificeerd | zijn gejustificeerd | zijn gejustificeerd | zijn gejustificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gejustificeerd | was gejustificeerd | was gejustificeerd | waart gejustificeerd | was gejustificeerd | waren gejustificeerd | waren gejustificeerd | waren gejustificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gejustificeerd zijn | zult gejustificeerd zijn | zult gejustificeerd zijn | zult gejustificeerd zijn | zal gejustificeerd zijn | zullen gejustificeerd zijn | zullen gejustificeerd zijn | zullen gejustificeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gejustificeerd zijn | zou gejustificeerd zijn | zou/zoudt gejustificeerd zijn | zoudt gejustificeerd zijn | zou gejustificeerd zijn | zouden gejustificeerd zijn | zouden gejustificeerd zijn | zouden gejustificeerd zijn |