• jus·ti·fi·ceert
vervoeging van
justificeren

justificeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van justificeren
    • Jij justificeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van justificeren
    • Hij justificeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van justificeren
    • Justificeert!