jobhoppen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van jobhoppen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		jobhoppen			te jobhoppen
	toekomend		zullen jobhoppen			te zullen jobhoppen
voltooid	tegenwoordig		gejobhopt			te gejobhopt
	toekomend		gejobhopt zullen			gejobhopt te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	jobhoppend		gejobhopt			ev. jobhop	mv. verouderd jobhopt	jobhoppe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	jobhop	jobhopt	jobhopt	jobhopt	jobhopt	jobhoppen	jobhoppen	jobhoppen
verleden (o.v.t.)	jobhopte	jobhopte	jobhopte	jobhopte	jobhopte	jobhopten	jobhopten	jobhopten
toekomend (o.t.t.t.)	zal jobhoppen	zult/zal jobhoppen	zult/zal jobhoppen	zult jobhoppen	zal jobhoppen	zullen jobhoppen	zullen jobhoppen	zullen jobhoppen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou jobhoppen	zou jobhoppen	zou(dt) jobhoppen	zoudt jobhoppen	zou jobhoppen	zouden jobhoppen	zouden jobhoppen	zouden jobhoppen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij