jobhopte
- job·hop·te
vervoeging van |
---|
jobhoppen |
jobhopte
- enkelvoud verleden tijd van jobhoppen
- Ik jobhopte.
- Jij jobhopte.
- Hij, zij, het jobhopte.
- Ik jobhopte.
- Het woord jobhopte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.