persoon enkelvoud tweevoud weinigvoud meervoud
1ste au keirau keitou keimami
1ste+2de - kedaru kedatou keda
2de iko kenudrau kemudou kemuni
3de koya rau iratou ira

ira

  1. zij (grote groep)


ira (i)

  1. stijf, verstijfd
  • Deze bijdrage is gebaseerd op een taalkundig werk uit de koloniale tijd[1] en kan daarom qua spelling en betekenis achterhaald zijn. In plaats van het door hem gebruikte teken ḋ (d met punt erboven) voor een puur dentale d wordt đ gebruikt.
  1. Woordenlijst:
    Galelareesch-Hollandsch
    M. J. van Baarda
    Uitgegeven: M. Nijhoff, 1895



īra v

  1. woede, toorn



  • i·ra
enkelvoud meervoud
ira iras

ira v

  1. woede, toorn