interpoleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van interpoleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | interpoleren | te interpoleren | ||||||||
toekomend | zullen interpoleren | te zullen interpoleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnterpoleerd | te hebben geïnterpoleerd | ||||||||
toekomend | geïnterpoleerd zullen hebben | geïnterpoleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
interpolerend | geïnterpoleerd | ev. interpoleer |
mv. verouderd interpoleert |
interpolere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | interpoleer | interpoleert | interpoleert | interpoleert | interpoleert | interpoleren | interpoleren | interpoleren | |||
verleden (o.v.t.) | interpoleerde | interpoleerde | interpoleerde | interpoleerde | interpoleerde | interpoleerden | interpoleerden | interpoleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal interpoleren | zult/zal interpoleren | zult/zal interpoleren | zult interpoleren | zal interpoleren | zullen interpoleren | zullen interpoleren | zullen interpoleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou interpoleren | zou interpoleren | zou(dt) interpoleren | zoudt interpoleren | zou interpoleren | zouden interpoleren | zouden interpoleren | zouden interpoleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnterpoleerd | hebt geïnterpoleerd | hebt/heeft geïnterpoleerd | hebt geïnterpoleerd | heeft geïnterpoleerd | hebben geïnterpoleerd | hebben geïnterpoleerd | hebben geïnterpoleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïnterpoleerd | had geïnterpoleerd | had geïnterpoleerd | hadt geïnterpoleerd | had geïnterpoleerd | hadden geïnterpoleerd | hadden geïnterpoleerd | hadden geïnterpoleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnterpoleerd hebben | zal/zult geïnterpoleerd hebben | zult/zal geïnterpoleerd hebben | zult geïnterpoleerd hebben | zal geïnterpoleerd hebben | zullen geïnterpoleerd hebben | zullen geïnterpoleerd hebben | zullen geïnterpoleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnterpoleerd hebben | zou geïnterpoleerd hebben | zou/zoudt geïnterpoleerd hebben | zoudt geïnterpoleerd hebben | zou geïnterpoleerd hebben | zouden geïnterpoleerd hebben | zouden geïnterpoleerd hebben | zouden geïnterpoleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïnterpoleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïnterpoleerd | er is geïnterpoleerd | |||||||||
verleden | er werd geïnterpoleerd | er was geïnterpoleerd | |||||||||
toekomend | er zal geïnterpoleerd worden | er zal geïnterpoleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïnterpoleerd worden | er zou geïnterpoleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïnterpoleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïnterpoleerd worden | geïnterpoleerd te worden | ||||||||
toekomend | geïnterpoleerd zullen worden | geïnterpoleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïnterpoleerd zijn | geïnterpoleerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïnterpoleerd zullen zijn | geïnterpoleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïnterpoleerd | wordt geïnterpoleerd | wordt geïnterpoleerd | wordt geïnterpoleerd | wordt geïnterpoleerd | worden geïnterpoleerd | worden geïnterpoleerd | worden geïnterpoleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïnterpoleerd | werd geïnterpoleerd | werd geïnterpoleerd | werdt geïnterpoleerd | werd geïnterpoleerd | werden geïnterpoleerd | werden geïnterpoleerd | werden geïnterpoleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnterpoleerd worden | zult geïnterpoleerd worden | zult geïnterpoleerd worden | zult geïnterpoleerd worden | zal geïnterpoleerd worden | zullen geïnterpoleerd worden | zullen geïnterpoleerd worden | zullen geïnterpoleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnterpoleerd worden | zou geïnterpoleerd worden | zou/zoudt geïnterpoleerd worden | zoudt geïnterpoleerd worden | zou geïnterpoleerd worden | zouden geïnterpoleerd worden | zouden geïnterpoleerd worden | zouden geïnterpoleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïnterpoleerd | bent geïnterpoleerd | bent/is geïnterpoleerd | zijt geïnterpoleerd | is geïnterpoleerd | zijn geïnterpoleerd | zijn geïnterpoleerd | zijn geïnterpoleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïnterpoleerd | was geïnterpoleerd | was geïnterpoleerd | waart geïnterpoleerd | was geïnterpoleerd | waren geïnterpoleerd | waren geïnterpoleerd | waren geïnterpoleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnterpoleerd zijn | zult geïnterpoleerd zijn | zult geïnterpoleerd zijn | zult geïnterpoleerd zijn | zal geïnterpoleerd zijn | zullen geïnterpoleerd zijn | zullen geïnterpoleerd zijn | zullen geïnterpoleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnterpoleerd zijn | zou geïnterpoleerd zijn | zou/zoudt geïnterpoleerd zijn | zoudt geïnterpoleerd zijn | zou geïnterpoleerd zijn | zouden geïnterpoleerd zijn | zouden geïnterpoleerd zijn | zouden geïnterpoleerd zijn |