interpoleren
- in·ter·po·le·ren
- afgeleid van het Franse interpoler (met het voorvoegsel inter- en met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
interpoleren |
interpoleerde |
geïnterpoleerd |
zwak -d | volledig |
interpoleren overgankelijk [2]
- (wiskunde) uit bekende termen van een reeks (een benadering van) daartussen gelegen termen berekenen
- inlassen, tussenvoegen
1.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord interpoleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.