interpelleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van interpelleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | interpelleren | te interpelleren | ||||||||
toekomend | zullen interpelleren | te zullen interpelleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnterpelleerd | te hebben geïnterpelleerd | ||||||||
toekomend | geïnterpelleerd zullen hebben | geïnterpelleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
interpellerend | geïnterpelleerd | ev. interpelleer |
mv. verouderd interpelleert |
interpellere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | interpelleer | interpelleert | interpelleert | interpelleert | interpelleert | interpelleren | interpelleren | interpelleren | |||
verleden (o.v.t.) | interpelleerde | interpelleerde | interpelleerde | interpelleerde | interpelleerde | interpelleerden | interpelleerden | interpelleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal interpelleren | zult/zal interpelleren | zult/zal interpelleren | zult interpelleren | zal interpelleren | zullen interpelleren | zullen interpelleren | zullen interpelleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou interpelleren | zou interpelleren | zou(dt) interpelleren | zoudt interpelleren | zou interpelleren | zouden interpelleren | zouden interpelleren | zouden interpelleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnterpelleerd | hebt geïnterpelleerd | hebt/heeft geïnterpelleerd | hebt geïnterpelleerd | heeft geïnterpelleerd | hebben geïnterpelleerd | hebben geïnterpelleerd | hebben geïnterpelleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïnterpelleerd | had geïnterpelleerd | had geïnterpelleerd | hadt geïnterpelleerd | had geïnterpelleerd | hadden geïnterpelleerd | hadden geïnterpelleerd | hadden geïnterpelleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnterpelleerd hebben | zal/zult geïnterpelleerd hebben | zult/zal geïnterpelleerd hebben | zult geïnterpelleerd hebben | zal geïnterpelleerd hebben | zullen geïnterpelleerd hebben | zullen geïnterpelleerd hebben | zullen geïnterpelleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnterpelleerd hebben | zou geïnterpelleerd hebben | zou/zoudt geïnterpelleerd hebben | zoudt geïnterpelleerd hebben | zou geïnterpelleerd hebben | zouden geïnterpelleerd hebben | zouden geïnterpelleerd hebben | zouden geïnterpelleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïnterpelleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïnterpelleerd | er is geïnterpelleerd | |||||||||
verleden | er werd geïnterpelleerd | er was geïnterpelleerd | |||||||||
toekomend | er zal geïnterpelleerd worden | er zal geïnterpelleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïnterpelleerd worden | er zou geïnterpelleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïnterpelleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïnterpelleerd worden | geïnterpelleerd te worden | ||||||||
toekomend | geïnterpelleerd zullen worden | geïnterpelleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïnterpelleerd zijn | geïnterpelleerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïnterpelleerd zullen zijn | geïnterpelleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïnterpelleerd | wordt geïnterpelleerd | wordt geïnterpelleerd | wordt geïnterpelleerd | wordt geïnterpelleerd | worden geïnterpelleerd | worden geïnterpelleerd | worden geïnterpelleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïnterpelleerd | werd geïnterpelleerd | werd geïnterpelleerd | werdt geïnterpelleerd | werd geïnterpelleerd | werden geïnterpelleerd | werden geïnterpelleerd | werden geïnterpelleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnterpelleerd worden | zult geïnterpelleerd worden | zult geïnterpelleerd worden | zult geïnterpelleerd worden | zal geïnterpelleerd worden | zullen geïnterpelleerd worden | zullen geïnterpelleerd worden | zullen geïnterpelleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnterpelleerd worden | zou geïnterpelleerd worden | zou/zoudt geïnterpelleerd worden | zoudt geïnterpelleerd worden | zou geïnterpelleerd worden | zouden geïnterpelleerd worden | zouden geïnterpelleerd worden | zouden geïnterpelleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïnterpelleerd | bent geïnterpelleerd | bent/is geïnterpelleerd | zijt geïnterpelleerd | is geïnterpelleerd | zijn geïnterpelleerd | zijn geïnterpelleerd | zijn geïnterpelleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïnterpelleerd | was geïnterpelleerd | was geïnterpelleerd | waart geïnterpelleerd | was geïnterpelleerd | waren geïnterpelleerd | waren geïnterpelleerd | waren geïnterpelleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnterpelleerd zijn | zult geïnterpelleerd zijn | zult geïnterpelleerd zijn | zult geïnterpelleerd zijn | zal geïnterpelleerd zijn | zullen geïnterpelleerd zijn | zullen geïnterpelleerd zijn | zullen geïnterpelleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnterpelleerd zijn | zou geïnterpelleerd zijn | zou/zoudt geïnterpelleerd zijn | zoudt geïnterpelleerd zijn | zou geïnterpelleerd zijn | zouden geïnterpelleerd zijn | zouden geïnterpelleerd zijn | zouden geïnterpelleerd zijn |