interpelleer
- in·ter·pel·leer
vervoeging van |
---|
interpelleren |
interpelleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpelleren
- Ik interpelleer.
- gebiedende wijs van interpelleren
- Interpelleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpelleren
- Interpelleer je?
- Het woord interpelleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.