interpelleerde
- in·ter·pel·leer·de
vervoeging van |
---|
interpelleren |
interpelleerde
- enkelvoud verleden tijd van interpelleren
- Ik interpelleerde.
- Jij interpelleerde.
- Hij, zij, het interpelleerde.
- Ik interpelleerde.
- Het woord interpelleerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.