insnoeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van insnoeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		insnoeren			in te snoeren
	toekomend		zullen insnoeren in zullen snoeren			te zullen insnoeren in te zullen snoeren
voltooid	tegenwoordig		hebben ingesnoerd			te hebben ingesnoerd
	toekomend		ingesnoerd zullen hebben			ingesnoerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	insnoerend		ingesnoerd			ev. snoer in	mv. verouderd snoert in	snoere in (bijzin) insnoere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	snoer in	snoert in	snoert in	snoert in	snoert in	snoeren in	snoeren in	snoeren in
verleden (o.v.t.)	snoerde in	snoerde in	snoerde in	snoerde in	snoerde in	snoerden in	snoerden in	snoerden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal insnoeren	zult/zal insnoeren	zult/zal insnoeren	zult insnoeren	zal insnoeren	zullen insnoeren	zullen insnoeren	zullen insnoeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou insnoeren	zou insnoeren	zou(dt) insnoeren	zoudt insnoeren	zou insnoeren	zouden insnoeren	zouden insnoeren	zouden insnoeren
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	insnoer	insnoert	insnoert	insnoert	insnoert	insnoeren	insnoeren	insnoeren
verleden (o.v.t.)	insnoerde	insnoerde	insnoerde	insnoerde	insnoerde	insnoerden	insnoerden	insnoerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal insnoeren in zal snoeren	zult/zal insnoeren in zult/zal snoeren	zult/zal insnoeren in zult/zal snoeren	zult insnoeren in zult snoeren	zal insnoeren in zal snoeren	zullen insnoeren in zullen snoeren	zullen insnoeren in zullen snoeren	zullen insnoeren in zullen snoeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou insnoeren in zou snoeren	zou insnoeren in zou snoeren	zou(dt) insnoeren in zou(dt) snoeren	zoudt insnoeren in zoudt snoeren	zou insnoeren in zou snoeren	zouden insnoeren in zouden snoeren	zouden insnoeren in zouden snoeren	zouden insnoeren in zouden snoeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingesnoerd	hebt ingesnoerd	hebt/heeft ingesnoerd	hebt ingesnoerd	heeft ingesnoerd	hebben ingesnoerd	hebben ingesnoerd	hebben ingesnoerd
verleden (v.v.t.)	had ingesnoerd	had ingesnoerd	had ingesnoerd	hadt ingesnoerd	had ingesnoerd	hadden ingesnoerd	hadden ingesnoerd	hadden ingesnoerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingesnoerd hebben	zal/zult ingesnoerd hebben	zult/zal ingesnoerd hebben	zult ingesnoerd hebben	zal ingesnoerd hebben	zullen ingesnoerd hebben	zullen ingesnoerd hebben	zullen ingesnoerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingesnoerd hebben	zou ingesnoerd hebben	zou/zoudt ingesnoerd hebben	zoudt ingesnoerd hebben	zou ingesnoerd hebben	zouden ingesnoerd hebben	zouden ingesnoerd hebben	zouden ingesnoerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingesnoerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingesnoerd				er is ingesnoerd
verleden	er werd ingesnoerd				er was ingesnoerd
toekomend	er zal ingesnoerd worden				er zal ingesnoerd zijn
voorwaardelijk	er zou ingesnoerd worden				er zou ingesnoerd zijn
lijdende vorm ingesnoerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingesnoerd worden			ingesnoerd te worden
	toekomend		ingesnoerd zullen worden			ingesnoerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingesnoerd zijn			ingesnoerd te zijn
	toekomend		ingesnoerd zullen zijn			ingesnoerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingesnoerd	wordt ingesnoerd	wordt ingesnoerd	wordt ingesnoerd	wordt ingesnoerd	worden ingesnoerd	worden ingesnoerd	worden ingesnoerd
verleden (o.v.t.)	werd ingesnoerd	werd ingesnoerd	werd ingesnoerd	werdt ingesnoerd	werd ingesnoerd	werden ingesnoerd	werden ingesnoerd	werden ingesnoerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingesnoerd worden	zult ingesnoerd worden	zult ingesnoerd worden	zult ingesnoerd worden	zal ingesnoerd worden	zullen ingesnoerd worden	zullen ingesnoerd worden	zullen ingesnoerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingesnoerd worden	zou ingesnoerd worden	zou/zoudt ingesnoerd worden	zoudt ingesnoerd worden	zou ingesnoerd worden	zouden ingesnoerd worden	zouden ingesnoerd worden	zouden ingesnoerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingesnoerd	bent ingesnoerd	bent/is ingesnoerd	zijt ingesnoerd	is ingesnoerd	zijn ingesnoerd	zijn ingesnoerd	zijn ingesnoerd
verleden (v.v.t.)	was ingesnoerd	was ingesnoerd	was ingesnoerd	waart ingesnoerd	was ingesnoerd	waren ingesnoerd	waren ingesnoerd	waren ingesnoerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingesnoerd zijn	zult ingesnoerd zijn	zult ingesnoerd zijn	zult ingesnoerd zijn	zal ingesnoerd zijn	zullen ingesnoerd zijn	zullen ingesnoerd zijn	zullen ingesnoerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingesnoerd zijn	zou ingesnoerd zijn	zou/zoudt ingesnoerd zijn	zoudt ingesnoerd zijn	zou ingesnoerd zijn	zouden ingesnoerd zijn	zouden ingesnoerd zijn	zouden ingesnoerd zijn