informaliseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van informaliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | informaliseren | te informaliseren | ||||||||
toekomend | zullen informaliseren | te zullen informaliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnformaliseerd | te hebben geïnformaliseerd | ||||||||
toekomend | geïnformaliseerd zullen hebben | geïnformaliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
informaliserend | geïnformaliseerd | ev. informaliseer |
mv. verouderd informaliseert |
informalisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | informaliseer | informaliseert | informaliseert | informaliseert | informaliseert | informaliseren | informaliseren | informaliseren | |||
verleden (o.v.t.) | informaliseerde | informaliseerde | informaliseerde | informaliseerde | informaliseerde | informaliseerden | informaliseerden | informaliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal informaliseren | zult/zal informaliseren | zult/zal informaliseren | zult informaliseren | zal informaliseren | zullen informaliseren | zullen informaliseren | zullen informaliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou informaliseren | zou informaliseren | zou(dt) informaliseren | zoudt informaliseren | zou informaliseren | zouden informaliseren | zouden informaliseren | zouden informaliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnformaliseerd | hebt geïnformaliseerd | hebt/heeft geïnformaliseerd | hebt geïnformaliseerd | heeft geïnformaliseerd | hebben geïnformaliseerd | hebben geïnformaliseerd | hebben geïnformaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïnformaliseerd | had geïnformaliseerd | had geïnformaliseerd | hadt geïnformaliseerd | had geïnformaliseerd | hadden geïnformaliseerd | hadden geïnformaliseerd | hadden geïnformaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnformaliseerd hebben | zal/zult geïnformaliseerd hebben | zult/zal geïnformaliseerd hebben | zult geïnformaliseerd hebben | zal geïnformaliseerd hebben | zullen geïnformaliseerd hebben | zullen geïnformaliseerd hebben | zullen geïnformaliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnformaliseerd hebben | zou geïnformaliseerd hebben | zou/zoudt geïnformaliseerd hebben | zoudt geïnformaliseerd hebben | zou geïnformaliseerd hebben | zouden geïnformaliseerd hebben | zouden geïnformaliseerd hebben | zouden geïnformaliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïnformaliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïnformaliseerd | er is geïnformaliseerd | |||||||||
verleden | er werd geïnformaliseerd | er was geïnformaliseerd | |||||||||
toekomend | er zal geïnformaliseerd worden | er zal geïnformaliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïnformaliseerd worden | er zou geïnformaliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïnformaliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïnformaliseerd worden | geïnformaliseerd te worden | ||||||||
toekomend | geïnformaliseerd zullen worden | geïnformaliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïnformaliseerd zijn | geïnformaliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïnformaliseerd zullen zijn | geïnformaliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïnformaliseerd | wordt geïnformaliseerd | wordt geïnformaliseerd | wordt geïnformaliseerd | wordt geïnformaliseerd | worden geïnformaliseerd | worden geïnformaliseerd | worden geïnformaliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïnformaliseerd | werd geïnformaliseerd | werd geïnformaliseerd | werdt geïnformaliseerd | werd geïnformaliseerd | werden geïnformaliseerd | werden geïnformaliseerd | werden geïnformaliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnformaliseerd worden | zult geïnformaliseerd worden | zult geïnformaliseerd worden | zult geïnformaliseerd worden | zal geïnformaliseerd worden | zullen geïnformaliseerd worden | zullen geïnformaliseerd worden | zullen geïnformaliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnformaliseerd worden | zou geïnformaliseerd worden | zou/zoudt geïnformaliseerd worden | zoudt geïnformaliseerd worden | zou geïnformaliseerd worden | zouden geïnformaliseerd worden | zouden geïnformaliseerd worden | zouden geïnformaliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïnformaliseerd | bent geïnformaliseerd | bent/is geïnformaliseerd | zijt geïnformaliseerd | is geïnformaliseerd | zijn geïnformaliseerd | zijn geïnformaliseerd | zijn geïnformaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïnformaliseerd | was geïnformaliseerd | was geïnformaliseerd | waart geïnformaliseerd | was geïnformaliseerd | waren geïnformaliseerd | waren geïnformaliseerd | waren geïnformaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnformaliseerd zijn | zult geïnformaliseerd zijn | zult geïnformaliseerd zijn | zult geïnformaliseerd zijn | zal geïnformaliseerd zijn | zullen geïnformaliseerd zijn | zullen geïnformaliseerd zijn | zullen geïnformaliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnformaliseerd zijn | zou geïnformaliseerd zijn | zou/zoudt geïnformaliseerd zijn | zoudt geïnformaliseerd zijn | zou geïnformaliseerd zijn | zouden geïnformaliseerd zijn | zouden geïnformaliseerd zijn | zouden geïnformaliseerd zijn |