impotent
- im·po·tent
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘niet in staat tot geslachtelijk verkeer’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- van het Frans impotent; op te vatten als afleiding van potent met het ontkennend voorvoegsel in-; [2] kan mogelijk juist andersom de betekenis van potent hebben beïnvloed[2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | impotent | impotenter | impotentst |
verbogen | impotente | impotentere | impotentste |
partitief | impotents | impotenters | - |
impotent [3]
- onbekwaam
- (seksualiteit) niet in staat een erectie te krijgen
- Het woord impotent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "impotent" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "impotent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ impotent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
impotent