potent
- po·tent
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘met seksueel vermogen’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | potent | potenter | potentst |
verbogen | potente | potentere | potentste |
partitief | potents | potenters | - |
potent [3]
- tot iets in staat, krachtig, machtig
- (seksualiteit) in staat om geslachtsgemeenschap te hebben
- Het woord potent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "potent" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "potent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ potent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be