omnipotent
- Geluid: omnipotent (hulp, bestand)
- om·ni·po·tent
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘alvermogend’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1]
- afgeleid van potent met het voorvoegsel omni- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | omnipotent | omnipotenter | omnipotentst |
verbogen | omnipotente | omnipotentere | omnipotentste |
partitief | omnipotents | omnipotenters | - |
omnipotent [3]
- Het woord omnipotent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omnipotent" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "omnipotent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ omnipotent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ɒmˈnɪpətənt/
- om·nip·o·tent
omnipotent
- omnipotent, almachtig
- «God is seen as being omnipotent.»
- God wordt gezien als almachtig.
- «God is seen as being omnipotent.»
- alwetend
- «This story features an omnipotent narrator.»
- Dit verhaal heeft een alwetende verteller.
- «This story features an omnipotent narrator.»