alwetend
- al·we·tend
- samenstelling van al en wetend
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | alwetend | alwetender | alwetendst |
verbogen | alwetende | alwetendere | alwetendste |
partitief | alwetends | alwetenders | - |
alwetend [1]
- dat iemand of iets alles weet
- Alleen god is alwetend.
- van mensen die wel heel erg veel weten
- Voor het alwetend oog van moeder blijft niets verborgen.
- In veel proza komt een alwetende verteller voor.
- ▸ In zijn ogen stond nu de alwetende blik van een wereldreiziger te lezen die al wat noemenswaardig was minstens twee keer had beleefd.[2]
- Het woord alwetend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alwetend" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be