• we·tend
vervoeging van: weten
verbogen vorm: wetende

wetend

  1. onvoltooid deelwoord van weten
  2. bijwoordelijk gebruikt terwijl men weet, met bepaalde kennis
    • Toen nog niet wetende dat ze zwanger was, stak ze een sigaret op. 
    • Hij deed het even rustig aan, wetend dat het ergste nog moest komen. 
    • De kansen zijn klein. Dat wetende, ga ik het toch proberen. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wetend wetender wetendst
verbogen wetende wetendere wetendste
partitief wetends wetenders -

wetend

  1. blijk gevend van kennis, inzicht of wijsheid
    • Terwijl hij dit zei, mompelden de toehoorders met een wetend air en schreven in hun opschrijfboekjes. [2]
  2. (verouderd) beschikkend over kennis, inzicht of wijsheid
  3. (verouderd) (van handelingen) met overdenking of inzicht gedaan