• on·we·tend
  • afleiding van weten met het voorvoegsel on-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onwetend onwetender onwetendst
verbogen onwetende onwetendere onwetendste
partitief onwetends onwetenders -

onwetend [1]

  1. geen kennis hebbend van iets
    • Hij is onwetend over de vakantiebestemming van zijn vader en moeder. 
     Maar zijn gezicht betrok snel toen we alleen waren en ik probeerde te zeggen waar het over ging, dat ik me dom en onwetend voelde wat de massamoord op de joden betrof en dat het vreemd was dat dat verhaal geen onderdeel uitmaakte van ons onderwijs.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be