potentaat
- po·ten·taat
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vorst, iem. die zich laat gelden’ voor het eerst aangetroffen in 1560 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'potentatus' (macht, heerschappij) met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | potentaat | potentaten |
verkleinwoord | potentaatje | potentaatjes |
de potentaat m
- iemand die zich zeer laat gelden
- machthebber
- Het woord potentaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "potentaat" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "potentaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ potentaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be