• il·lus·ter
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorluchtig’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse illustris (schitterend, glanzend) dat weer van illustrare (verlichten) komt.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen illuster illusterder illusterst
verbogen illustere illusterdere illusterste
partitief illusters illusterders -

illuster

  1. beroemd, zeer bekend van reputatie
    • Hij heeft iets tegen staatshoofden en overige illustere figuren. 
     We waren daarvoor gekomen, en voor de romantische illusie om onze nieuwe woonplaats Venetië te zien door de ogen van de illustere toeristen die ons waren voorgegaan, zoals Stendhal, Lord Byron, Alexandre Dumas, Richard Wagner, Marcel Proust, Gustav Mahler, Thomas Mann, Ernest Hemingway, Rainer Maria Rilke, en die met zekerheid op deze zelfde stoelen hadden gezeten om hetzelfde uitzicht beroemd te maken.[2]
     De toepasselijk genaamde Tats was een zogenaamde Triple Crowner (iemand die zowel de de Appalachian Trail als de Continental Divide Trail en de Pacific Crest Trail heeft voltooid) die de afgelopen acht jaar meer dan 30.000 kilometer had gelopen. Nog nooit had ik zo’n illustere Triple Crowner ontmoet.[3]
92 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]