Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roem·ruch·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen roemruchtig roemruchtiger roemruchtigst
verbogen roemruchtige roemruchtigere roemruchtigste
partitief roemruchtigs roemruchtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

roemruchtig [2]

  1. beroemd vaak in de niet al te gunstige zin van het woord
    • De geboren Hamburgse blijkt een roemruchtig verleden te hebben, doet RTL Boulevard uit de doeken. Sabia heeft dan ook geen goede naam in Hamburg, waar ze bekend staat als een golddigger die haar lovers selecteert op hun banksaldo. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen