• be·rucht
  • In de betekenis van ‘ongunstig bekend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1704 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen berucht beruchter beruchtst
verbogen beruchte beruchtere beruchtste
partitief beruchts beruchters -

berucht

  1. om slechte redenen bekend staand, gevreesd
    • Mijn buurman is berucht in het hele dorp. 
     Doordat ik op Mount Whitney een verschrikkelijke nacht in hevig onweer had doorgebracht wilde ik zo snel mogelijk de bergen uit om bij te komen in een hotel in Independence, het dichtstbijzijnde dorp. Maar om daar te kunnen komen moest ik nog één enorm hoge pas bedwingen, de beruchte Forester Pass. Ik had veel enge verhalen gehoord over deze bergpas, die met 4.009 m het hoogste punt van de hele trail is (aangezien Mount Whitney niet officieel bij de trail hoort).[2]
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]