iep
- iep
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘loofboom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | iep | iepen |
verkleinwoord | iepje | iepjes |
de iep m
- (bloemplanten) een geslacht Ulmus van loofbomen. De bladeren zijn veernervig en hebben een gezaagde of dubbelgezaagde bladrand. Ze lijken soms op de bladeren van de haagbeuk (Carpinus betulus ). Iepenbladeren hebben echter in tegenstelling tot die van de haagbeuk een ongelijke bladvoet. De bloemen bloeien voordat de bladeren verschijnen. Het bloemdek is klein en groen, en de slippen zijn onderling vergroeid. Daarboven staan de meeldraden met paarse helmhokken, en de stamper. De zaden zijn afgeplat en hebben een brede gevleugelde rand
- De Hollandse iep gedijt goed in de zeelucht van de kuststreken.
- echt iepenmos, getand iepenmos, iepenfamilie, iepenmos
- donkere iepenooglapmot, fraaie iepenvouwmot, iep-grasluis, iepachtig, iepenblad, iepenbladrand, iepenbladroller, iepenboom, iepenbos, iepengouduil, iepenhaantje, iepenhout, iepenknobbelmijt, iepenkokermot, iepenlaan, iepenloof, iepenmineermot, iepennerf, iepenooglapmot, iepenpage, iepenridderwants, iepenschaduw, iepenspintkever, iepenstam, iepensteilneus, iepentak, iepenuil, iepenveer, iepenvlek, iepenvouwmot, iepenziekte, iepenzigzag, iepenzwam, iepestronk, iephout, iepkokermot, iepziekte, lichte iepkokermot, witte iepenooglapmot
- Het woord iep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "iep" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "iep" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ iep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be