Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijks·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijksreis huwelijksreizen
verkleinwoord huwelijksreisje huwelijksreisjes

Zelfstandig naamwoord

de huwelijksreisv / m

  1. de reis die een pasgetrouwd stel gewoonlijk onmiddellijk na hun trouwen onderneemt
    • Hun huwelijksreis voerde hen naar Bloubokstrand. 
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid