• speel·reis
enkelvoud meervoud
naamwoord speelreis speelreizen
verkleinwoord speelreisje speelreisjes

de speelreisv / m

  1. een reis om te spelen
    • Vzw Terschelling heet voortaan Ja!Wadden. Vanaf dit jaar verhuist de vzw naar een nieuwe kampeerboerderij op het eiland Ameland. Wie deze zomer mee wil met een speelreis naar deze nieuwe stek, schrijft zich in voor 30 januari op www.jawadden.be of belt naar Dries Cautreels op 0473-54.48.80. [2] 
  2. een spel waarbij men doet alsof men een reis maakt
    • De speelpleinwerking in jeugdcentrum De Bogaard werkt deze week rond het zwarte continent. De jongste kinderen gaan op speelreis naar Afrika, samen met twee meisjes die er alles over weten. [3] 
  3. huwelijksreis
73 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 23 JANUARI 2010 Ja!Wadden
  3. De Standaard 30 OKTOBER 2007 Speelpleinwerking leert over Afrika
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be