Nederlands

 
huwelijksakte 1783
Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijks·ak·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijksakte huwelijksaktes
huwelijksakten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

huwelijksakte v/m [1]

  1. (juridisch), (familie), (maatschappij) een akte die door de ambtenaar van de burgerlijke stand is opgemaakt waarin staat dat twee mensen met elkaar getrouwd zijn en dus voldoen aan de wettelijke eisen die daaraan gesteld zijn
    • Eén conflict werd pas beslecht nadat de toestemmingswet de Kamer had gepasseerd. Dat betrof de titel van de nieuwe prins-gemaal. Zoals ik eerder schreef had Bernhard in 1948 bij Wilhelmina afgedwongen dat hij Dè Prins der Nederlanden zou heten. Aan 'prins-gemaal' had hij 'de pest'. Maar nu kwam er een tweede Prins der Nederlanden. Blijkens de reconstructie van historica Dorine Hermans dwong Bernhard zijn vrouw om over deze kwestie 'een langdurig gevecht' te voeren met 'een onwillige premier', om te beginnen over de wijze waarop hij zou worden vermeld in de huwelijksakte van zijn dochter. [2] 
    • Koppels in Alabama stonden al in de rij in afwachting van het vonnis. Zodra het hof de zaak afwees, begon rechter Alan King huwelijksaktes uit te reiken. 'Het is zo mooi dat we deel van de geschiedenis kunnen uitmaken', zei Dee Bush, die al zeven jaar samen is met haar vriendin Laura. Samen voeden ze vijf kinderen op. [3]  
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Withuis, Jolande
    Juliana 2016 ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 619
  3. Volkskrant