• IPA: /ɦɔspɔdaːr̝̊skiː/
  • ho·s·po·dář·ský
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord hospodář met het achtervoegsel -ský

hospodářský

  1. economisch; met betrekking tot de economie
    «Loni byly nejen rekordní žně, ale byl rekordní i celý hospodářský rok.»
    Vorig jaar was niet alleen een record oogst, maar ook het het hele economische jaar.
  2. landbouw-; met betrekking tot landbouw
    «Stodoly a další hospodářská stavení byla dobře vidět, avšak obytný dům byl ukryt mezi stromy.»
    De schuren en andere gebouwen van het boerenbedrijf waren goed te zien, het woonhuis was echter verscholen tussen de bomen.


  1. ekonomický
  • hospodářská soutěž veconomische concurentie
  • hospodářské noviny vmveconomisch dagblad
  • hospodářský rozvoj monbezieldeconomische ontwikkeling
  • hospodářský šok monbezield
  • hospodářský ukazovatel meconomische indicator