• honds·moe
stellend
onverbogen hondsmoe
verbogen hondsmoeë
partitief hondsmoes

hondsmoe

  1. (informeel), heel erg vermoeid
    • Gisteravond begaf ik mij 'hondsmoe' ter ruste in mijn hok. Na mijn gebeden blies ik de lantaarn uit & gewiegd door de talloze stemmen van het schip zonk ik in de ondiepten van de slaap tot ik met opengesperde ogen & vol angst gewekt werd door een omfloerste stem, in mijn hok! ` M'nheer Ewing,' smeekte dat dringende gefluister, ' Wees niet bang — M'nheer Ewing — geen kwaad, geen roep, alstublieft, meneer!' [2] 
    • Zijn sterk vermagerde gezicht, waarin rood omrande ogen door dikke wallen zijn omgeven, spreekt boekdelen. Hondsmoe is hij, ondanks het feit dat hij voor het eerst na 116 dagen racen een nacht in relatieve rust heeft kunnen doorbrengen. [3]  
     'Sturmbannführer was een ss-rang, gelijk aan majoor bij de Wehrmacht, en Ratka hoe hondsmoe en doorweekt hij ook was leek maar al te zeer bereid om eerbied te tonen.[4]
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Mitchell, David
    Wolkenatlas vertaald door Aad van der Mijn 2005 ISBN 9021474840 pagina 33
  3. Volkskrant Michiel Kruijt 3 maart 2017
  4. Vaderland”   (2012), Cargo, ISBN 9789023472483
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be