homologeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van homologeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | homologeren | te homologeren | ||||||||
toekomend | zullen homologeren | te zullen homologeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gehomologeerd | te hebben gehomologeerd | ||||||||
toekomend | gehomologeerd zullen hebben | gehomologeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
homologerend | gehomologeerd | ev. homologeer |
mv. verouderd homologeert |
homologere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | homologeer | homologeert | homologeert | homologeert | homologeert | homologeren | homologeren | homologeren | |||
verleden (o.v.t.) | homologeerde | homologeerde | homologeerde | homologeerde | homologeerde | homologeerden | homologeerden | homologeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal homologeren | zult/zal homologeren | zult/zal homologeren | zult homologeren | zal homologeren | zullen homologeren | zullen homologeren | zullen homologeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou homologeren | zou homologeren | zou(dt) homologeren | zoudt homologeren | zou homologeren | zouden homologeren | zouden homologeren | zouden homologeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gehomologeerd | hebt gehomologeerd | hebt/heeft gehomologeerd | hebt gehomologeerd | heeft gehomologeerd | hebben gehomologeerd | hebben gehomologeerd | hebben gehomologeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gehomologeerd | had gehomologeerd | had gehomologeerd | hadt gehomologeerd | had gehomologeerd | hadden gehomologeerd | hadden gehomologeerd | hadden gehomologeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehomologeerd hebben | zal/zult gehomologeerd hebben | zult/zal gehomologeerd hebben | zult gehomologeerd hebben | zal gehomologeerd hebben | zullen gehomologeerd hebben | zullen gehomologeerd hebben | zullen gehomologeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehomologeerd hebben | zou gehomologeerd hebben | zou/zoudt gehomologeerd hebben | zoudt gehomologeerd hebben | zou gehomologeerd hebben | zouden gehomologeerd hebben | zouden gehomologeerd hebben | zouden gehomologeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gehomologeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gehomologeerd | er is gehomologeerd | |||||||||
verleden | er werd gehomologeerd | er was gehomologeerd | |||||||||
toekomend | er zal gehomologeerd worden | er zal gehomologeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gehomologeerd worden | er zou gehomologeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gehomologeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gehomologeerd worden | gehomologeerd te worden | ||||||||
toekomend | gehomologeerd zullen worden | gehomologeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gehomologeerd zijn | gehomologeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gehomologeerd zullen zijn | gehomologeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gehomologeerd | wordt gehomologeerd | wordt gehomologeerd | wordt gehomologeerd | wordt gehomologeerd | worden gehomologeerd | worden gehomologeerd | worden gehomologeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gehomologeerd | werd gehomologeerd | werd gehomologeerd | werdt gehomologeerd | werd gehomologeerd | werden gehomologeerd | werden gehomologeerd | werden gehomologeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gehomologeerd worden | zult gehomologeerd worden | zult gehomologeerd worden | zult gehomologeerd worden | zal gehomologeerd worden | zullen gehomologeerd worden | zullen gehomologeerd worden | zullen gehomologeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gehomologeerd worden | zou gehomologeerd worden | zou/zoudt gehomologeerd worden | zoudt gehomologeerd worden | zou gehomologeerd worden | zouden gehomologeerd worden | zouden gehomologeerd worden | zouden gehomologeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gehomologeerd | bent gehomologeerd | bent/is gehomologeerd | zijt gehomologeerd | is gehomologeerd | zijn gehomologeerd | zijn gehomologeerd | zijn gehomologeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gehomologeerd | was gehomologeerd | was gehomologeerd | waart gehomologeerd | was gehomologeerd | waren gehomologeerd | waren gehomologeerd | waren gehomologeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehomologeerd zijn | zult gehomologeerd zijn | zult gehomologeerd zijn | zult gehomologeerd zijn | zal gehomologeerd zijn | zullen gehomologeerd zijn | zullen gehomologeerd zijn | zullen gehomologeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehomologeerd zijn | zou gehomologeerd zijn | zou/zoudt gehomologeerd zijn | zoudt gehomologeerd zijn | zou gehomologeerd zijn | zouden gehomologeerd zijn | zouden gehomologeerd zijn | zouden gehomologeerd zijn |