heiden
- hei·den
- van Middelnederlands heide, in de betekenis van ‘ongelovige’ aangetroffen vanaf 1200 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heiden | heidenen |
verkleinwoord |
de heiden m
1. mensen die geen jood of christen zijn
de heiden mv
vervoeging van |
---|
heien |
heiden
- meervoud verleden tijd van heien
- Wij heiden.
- Jullie heiden.
- Zij heiden.
- Wij heiden.
- Het woord heiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heiden" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ heiden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "heiden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be