• niet-ge·lo·vi·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord niet-gelovige niet-gelovigen
verkleinwoord - -

de niet-gelovigev / m

  1. iemand die niet gelooft (in welke god dan ook)
    • Ook niet-gelovigen kunnen er zich op betrappen dat zij voedseltaboes hebben. [1]

niet-gelovige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van niet-gelovig
  1. De ondeelbare mens, Koen Stroeken