hardsolderen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van hardsolderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | hardsolderen | te hardsolderen | ||||||||
toekomend | zullen hardsolderen | te zullen hardsolderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben hardgesoldeerd | te hebben hardgesoldeerd | ||||||||
toekomend | hardgesoldeerd zullen hebben | hardgesoldeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
hardsolderend | hardgesoldeerd | ev. hardsoldeer |
mv. verouderd hardsoldeert |
hardsoldere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | hardsoldeer | hardsoldeert | hardsoldeert | hardsoldeert | hardsoldeert | hardsolderen | hardsolderen | hardsolderen | |||
verleden (o.v.t.) | hardsoldeerde | hardsoldeerde | hardsoldeerde | hardsoldeerde | hardsoldeerde | hardsoldeerden | hardsoldeerden | hardsoldeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal hardsolderen | zult/zal hardsolderen | zult/zal hardsolderen | zult hardsolderen | zal hardsolderen | zullen hardsolderen | zullen hardsolderen | zullen hardsolderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou hardsolderen | zou hardsolderen | zou(dt) hardsolderen | zoudt hardsolderen | zou hardsolderen | zouden hardsolderen | zouden hardsolderen | zouden hardsolderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb hardgesoldeerd | hebt hardgesoldeerd | hebt/heeft hardgesoldeerd | hebt hardgesoldeerd | heeft hardgesoldeerd | hebben hardgesoldeerd | hebben hardgesoldeerd | hebben hardgesoldeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had hardgesoldeerd | had hardgesoldeerd | had hardgesoldeerd | hadt hardgesoldeerd | had hardgesoldeerd | hadden hardgesoldeerd | hadden hardgesoldeerd | hadden hardgesoldeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal hardgesoldeerd hebben | zal/zult hardgesoldeerd hebben | zult/zal hardgesoldeerd hebben | zult hardgesoldeerd hebben | zal hardgesoldeerd hebben | zullen hardgesoldeerd hebben | zullen hardgesoldeerd hebben | zullen hardgesoldeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou hardgesoldeerd hebben | zou hardgesoldeerd hebben | zou/zoudt hardgesoldeerd hebben | zoudt hardgesoldeerd hebben | zou hardgesoldeerd hebben | zouden hardgesoldeerd hebben | zouden hardgesoldeerd hebben | zouden hardgesoldeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm hardgesoldeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt hardgesoldeerd | er is hardgesoldeerd | |||||||||
verleden | er werd hardgesoldeerd | er was hardgesoldeerd | |||||||||
toekomend | er zal hardgesoldeerd worden | er zal hardgesoldeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou hardgesoldeerd worden | er zou hardgesoldeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm hardgesoldeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | hardgesoldeerd worden | hardgesoldeerd te worden | ||||||||
toekomend | hardgesoldeerd zullen worden | hardgesoldeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hardgesoldeerd zijn | hardgesoldeerd te zijn | ||||||||
toekomend | hardgesoldeerd zullen zijn | hardgesoldeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word hardgesoldeerd | wordt hardgesoldeerd | wordt hardgesoldeerd | wordt hardgesoldeerd | wordt hardgesoldeerd | worden hardgesoldeerd | worden hardgesoldeerd | worden hardgesoldeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd hardgesoldeerd | werd hardgesoldeerd | werd hardgesoldeerd | werdt hardgesoldeerd | werd hardgesoldeerd | werden hardgesoldeerd | werden hardgesoldeerd | werden hardgesoldeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal hardgesoldeerd worden | zult hardgesoldeerd worden | zult hardgesoldeerd worden | zult hardgesoldeerd worden | zal hardgesoldeerd worden | zullen hardgesoldeerd worden | zullen hardgesoldeerd worden | zullen hardgesoldeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou hardgesoldeerd worden | zou hardgesoldeerd worden | zou/zoudt hardgesoldeerd worden | zoudt hardgesoldeerd worden | zou hardgesoldeerd worden | zouden hardgesoldeerd worden | zouden hardgesoldeerd worden | zouden hardgesoldeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben hardgesoldeerd | bent hardgesoldeerd | bent/is hardgesoldeerd | zijt hardgesoldeerd | is hardgesoldeerd | zijn hardgesoldeerd | zijn hardgesoldeerd | zijn hardgesoldeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was hardgesoldeerd | was hardgesoldeerd | was hardgesoldeerd | waart hardgesoldeerd | was hardgesoldeerd | waren hardgesoldeerd | waren hardgesoldeerd | waren hardgesoldeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal hardgesoldeerd zijn | zult hardgesoldeerd zijn | zult hardgesoldeerd zijn | zult hardgesoldeerd zijn | zal hardgesoldeerd zijn | zullen hardgesoldeerd zijn | zullen hardgesoldeerd zijn | zullen hardgesoldeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou hardgesoldeerd zijn | zou hardgesoldeerd zijn | zou/zoudt hardgesoldeerd zijn | zoudt hardgesoldeerd zijn | zou hardgesoldeerd zijn | zouden hardgesoldeerd zijn | zouden hardgesoldeerd zijn | zouden hardgesoldeerd zijn |