harden
- har·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
harden |
hardde |
gehard |
zwak -d | volledig |
harden
- overgankelijk (metallurgie) hard maken, met name van staal door verhitten, afschrikken en hameren
- overgankelijk (figuurlijk) psychisch of lichamelijk tegen moeilijkheden bestand maken
- De kostschool hardde de jongen en bereidde hem voor op een loopbaan in het leger.
- ▸ Mijn fysieke conditie was gehard in de woestijn en mijn onzekerheid was inmiddels ook weg na de mentale crisis in de bergen.[1]
- het, iets ~ iets verduren
- De stank was niet te harden
- ergatief het proces van hard worden van een hars, lijm enz
- Het mengsel is nog niet goed gehard.
- wederkerend zich ~; zichzelf meer weerstand verschaffen
- Hij hardt zich voor de komende wedstrijd.
1. hard maken, met name van staal door verhitten, afschrikken en hameren
- Het woord harden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "harden" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to harden |
he/she/it | hardens |
verleden tijd | hardened |
voltooid deelwoord |
hardened |
onvoltooid deelwoord |
hardening |
gebiedende wijs | harden |
harden
- onovergankelijk hard/stevig worden
- overgankelijk hard/stevig maken