Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·har·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afharden

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afharden
hardde af
afgehard
zwak -d volledig
  1. (landbouw) kasplanten langzaam laten wennen aan de koudere buitenlucht

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be