haj
haj
- IPA: /hɑɪ/ (Etsbergs)
- Verwant aan het Duitse Heil.
haj
haj
- IPA: /ɦaj/
- haj
haj
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord hájit
haj
haj
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- haj
- Afkomstig van het Nederlandse zelfstandige naamwoord haai of het Westflaamse zelfstandige naamwoord haaie (oudere vorm: haeye)
Naar frequentie | 5960 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | haj | hajen | hajar | hajarna |
genitief | hajs | hajens | hajars | hajarnas |
haj
- (kraakbeenvissen) haai
- «Det är oklart vad det var för sorts haj som attackerade.»
- Het is onduidelijk wat voor soort haai is aangevallen.
- «Det är oklart vad det var för sorts haj som attackerade.»
- (financieel) huisjesmelker
- [1]: rovfisk
|
|
- Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Zweeds; geraadpleegd 2018-07-02)
- SAOB - Svenska Akademiens Ordbok haj (in het Zweeds; geraadpleegd 2018-07-02)