huisjesmelker
- huis·jes·mel·ker
- In de betekenis van ‘verhuurder van slechte woningen’ voor het eerst aangetroffen in 1866 [1]
- samenstelling van huisje en melker met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisjesmelker | huisjesmelkers |
verkleinwoord | - | - |
de huisjesmelker m
- (pejoratief) (beroep) iemand die vaak slechte huizen (woningen) tegen woekerprijzen verhuurt, een onbarmhartige woekeraar ofwel malafide huiseigenaar
- Het voornaamste bezwaar tegen huisjesmelkers is dat ze huurders een onfatsoenlijk hoge huur laten betalen.
- Prins Bernhard genomineerd voor "Huisjesmelker van het Jaar" [2]
1. iemand die vaak slechte huizen (woningen) tegen woekerprijzen verhuurt, een onbarmhartige woekeraar ofwel malafide huiseigenaar
- Het woord huisjesmelker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huisjesmelker" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "huisjesmelker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.parool.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be