malafide
- ma·la·fi·de
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘te kwader trouw’ voor het eerst aangetroffen in 1805 [1]
- van het Latijnse mala fide (kwade trouw, trouweloos, kwaadaardig) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | malafide | malafider | |
verbogen | malafidere | ||
partitief | malafides | malafiders | - |
malafide [3]
- (vooral van zakenlieden:) onbetrouwbaar, te kwader trouw
- Het woord malafide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "malafide" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "malafide" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ malafide op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be